dinsdag 2 juni 2009

Kijken naar het groeien van je moestuin

Het onderhouden van een eigen moestuin is jarenlang het domein geweest van geitewollen-sokken-types en volks-tuinders. Die tijd is voorbij : moestuinieren is populairder dan ooit.

Of het nu door de kredietcrisis komt of door de toegenomen belangstelling voor gezonde voeding: groentezaden zijn niet aan te slepen, tuincentra en kwekerijen hebben een aparte afdeling voor kleine groent eplantjes, en zelfs bij de Lidl waren vorige week aubergine- en courgette plantjes te koop.

Dat is verheugend, want een moestuin gun je iedereen. Een plek waar andijvie, boontjes en tomaten elke dag een stukje groter worden, net zo lang tot ze de pan of slakom in kunnen. Maar óók een plek waar je dag en nacht bezig bent met spitten, schoffelen, bonenstaken vastbinden, zaaien, planten, bemesten, begieten, besproeien en afschermen tegen vraatzuchtige vogels en insecten.

Ik vraag me weleens af waarom we het onszelf zo moeilijk maken. Waarom we ons niet met een pot thee en een spannend boek in een hangmat laten zakken en daar net zo lang in blijven liggen tot de tuin volstaat met smakelijke en voedzame groenten. Die dan niet snijbiet, artisjok en rucola heten, maar brandnetel, paardebloem en zevenblad.

Vroeger, toen er nog geen farmaceutische industrie bestond, was het kweken en plukken van wilde planten – die wij nu oneerbiedig ’onkruid’ noemen – bittere noodzaak. Daar werden ziektes en andere ongemakken mee behandeld, maar iemand die brandnetels kreeg voorgeschreven om van zijn artrose af te komen, probeerde die brandnetels uiteraard zo lekker en voedzaam mogelijk op zijn bord te krijgen. Door er soep van te koken, bijvoorbeeld. En zo ontwikkelde de medicinale kruidentuin zich allengs tot de voedzame groentetuin.

De regels voor het eten van wilde planten zijn simpel: eet niets wat bespoten is of langs de kant van de weg groeit, pluk de bladeren voordat de plant begint te bloeien en kook ze zoals je dat met bladgroenten doet, of doe ze in de sla. Ook de bloemen kunnen de sla in, maar je kunt er evengoed thee of limonade van maken, of ze door het beslag halen en bakken. De wortels worden gekookt alsof het aardappels zijn; graaf ze in de herfst of in het vroege voorjaar uit, want daarna worden ze houtig.

Ik kan me voorstellen dat u inmiddels een pan kokend water op het vuur heeft staan, en niet kunt wachten tot daar een flinke bos lastpakken in ligt. Laten we daarom eens kijken wat er zoal te maken valt van verse zevenbladblaadjes, paardebloemhoofdjes, brandneteltopjes of berenklauwstengeltjes.

Om met die laatste te beginnen: de jonge stengels van de gewone berenklauw (Heracleum sphondylium) schijnen te smaken naar een mix van komkommer, kokosnoot en mandarijn. In Rusland gaan ze de bietensoep in, maar in andere soepen zijn ze ook lekker. Verder kun je ze koken en opdienen met boter, peper, zout en een schijfje citroen.

Brandnetels heb je in het groot (Urtica dioica) en in het klein (Urtica urens). Kook de jonge bladeren of overgiet ze met heet water, want in de netelharen zit een giftige stof die bij 85°C uit elkaar valt. Bereid brandnetelbladeren als spinazie, stop ze in thee, soep, omeletten en gehakt, of verwerk ze tot shampoo.

Een andere plant die het in onze tuinen goed doet, is de paardebloem (Taraxacum officinale), die van onder tot boven eetbaar is. De bladeren en de wortels plukken we voordat de plant gaat bloeien, de bloemknoppen kunnen worden gestoofd en de bloemen zelf zijn lekker in een omelet.

Tot slot het alom gevreesde zevenblad (Aegopodium podagraria). Het verhaal gaat dat monniken deze plant in de Middeleeuwen in de kloostertuinen kweekten, omdat het hielp tegen jicht. Je vraagt je af hoe verbijsterd ze waren, toen ze merkten dat hun aanplant zich nog tijdens hun leven over heel Nederland had verspreid.

Vermeng de jonge blaadjes en stengels met andere groenten of kruiden en gebruik ze in soep, stoofschotels, als salade of als vulling in bladerdeeg. En zorg dat er in de tuin nog wat blijft staan, anders heeft u volgend jaar niets meer.